Een goed begin…
Bij zakelijke cursussen inventariseer ik altijd wat cursisten willen leren. Vaak hoor ik dan: “Ik wil Duits spreken en e-mails schrijven, maar geen grammatica leren. Met die naamvallen kon ik op school al niets beginnen.” Tijdens de wintersport in Oostenrijk is dit voldoende, maar in het zakenleven hechten Duitsers waarde aan verzorgd taalgebruik. Het Duitse bedrijfsleven is hiërarchisch: hoe hoger de positie is, des te meer aandacht zal aan correct Duits moeten worden besteed.
Weg met de weerstand
Zonder motivatie is het praktisch onmogelijk om een taal te leren. Het is dus belangrijk om de weerstand te overwinnen om rijtjes te leren. Het zal de een meer moeite kosten dan de ander, maar uiteindelijk lukt het iedereen. Stap 1 is het stampwerk, stap 2 is de toepassing. En dan: herhalen, herhalen, herhalen. Op Deutsche Welle staan handige oefeningen voor verschillende niveaus.
Ga systematisch te werk
Vaak is het lastig om grammatica te onthouden. Pak dit daarom systematisch aan. Leer bijvoorbeeld eerst de vervoeging in de tegenwoordige tijd van eenvoudige werkwoorden. Daarna zelfstandige naamwoorden die op kantoor vaak voorkomen. Het is belangrijk om meteen het lidwoord dat erbij hoort te onthouden. Heel handig: 95% van de Nederlandse het-woorden zijn das-woorden in het Duits. Vervolgens komen de naamvallen aan bod. Zo ontstaan steeds uitgebreidere zinnen.
Gebruik van ezelsbruggetjes
Omdat ezels niet graag door het water lopen, bouwde men vroeger bruggetjes om ze rivieren te laten oversteken. Wij zoeken ook een gemakkelijke route om iets te onthouden. Voor de vervoeging van de werkwoorden nemen we bijvoorbeeld het woord ‘feesttenten’: we halen ‘fe’ ervan af en de uitgangen van de tegenwoordige tijd blijven over. Hieronder staat de vervoeging:
ich lach e
du lach st
er, sie, es lach t
wir lach en
ihr lach t
sie, Sie lach en
Een ander voorbeeld: bij een gelijkheid gebruiken Duitsers ‘wie’ en bij de vergrotende trap ‘als’, want alle letters in ‘wie’ zijn even groot, maar in ‘als’ is de ‘l’ groter:
Er ist genauso groß wie sein Bruder.
Er ist größer als sein Bruder.
Een auto rijdt op vier wielen
Sommige voorzetsels krijgen altijd de 3e of de 4e naamval. Bij sommige voorzetsels moet de gebruiker kiezen: als er sprake is van rust, wordt het de 3e naamval. Bij een beweging is het de 4e. Een handig hulpbruggetje hierbij is: een auto komt niet in beweging op drie wielen, wel op vier.
Voorbeeld:
Ich stehe vor dem Tisch
Ich stelle mich vor den Tisch.
Dagelijkse routine
Oefening baart kunst! Pas de grammatica zo veel mogelijk toe in je dagelijkse werk. Probeer regelmatig te leren en te herhalen. Liever elke dag twintig minuten dan drie uur per week. Zorg voor continuïteit, dan wordt niets vergeten.
Veel succes!