Inlog cursisten

Anders dan als

Het is weer tijd om een veelvoorkomende fout de wereld uit te helpen. En deze keer gaat het om de woordjes ‘als’ en ‘dan’, en om de woorden die erop volgen. We gebruiken ze bij het beschrijven van een vergelijking. Help je mee?

Dan

Het woordje ‘dan’ gebruiken we bij een ongelijke vergelijking. Het eerste deel van de zin is groter, anders, mooier, beter, jonger dan het tweede deel. In de zin staat een vergrotende trap, en dat is meteen het signaal voor de taalgebruiker om ‘dan’  te gebruiken.

  • Mijn huis is groter dan jouw huis.
  • Zijn verhaal is anders dan mijn verhaal.

Als

Het woordje ‘als’ gebruiken we bij een gelijke vergelijking. De twee delen van de zin zijn gelijk aan elkaar. Je herkent dit vaak aan het woordje ‘zo’ of ‘net’.

  • Mijn huis is net zo groot als jouw huis.
  • Zijn verhaal is hetzelfde als mijn verhaal.

Let op! In de volgende zin lijkt het om een ongelijke vergelijking te gaan, maar er wordt gebruikgemaakt van het woordje ‘zo’ en er staat geen vergrotende trap in.

  • Mijn huis is twee keer zo groot als jouw huis.

Jou/jij

Dan is er nog het vervolg van de zin. In feite zijn constructies met ‘als’ en ‘dan’ zinnen met een samentrekking. Er wordt een stukje van de oorspronkelijke zin weggelaten, omdat we toch wel begrijpen wat de spreker bedoelt. Maar grammaticaal gezien gaat de zin verder.

  • Mijn huis is groter dan jouw huis (is).
  • Mijn huis is net zo groot als jouw huis (is).

Het (in gedachten) verlengen van de zin is noodzakelijk in zinnen met een persoonlijk voornaamwoord.

  • Ik ben groter dan jij (bent).
  • Ik ben net zo groot als hij (is).
  • Hij is twee keer zo dik als ik (ben).

Test: dan/als

Probeer ook maar eens de volgende zinnen af te maken. De antwoorden staan hieronder in oranje letters. Succes!

  1. Jullie waren eerder op zijn verjaardag dan/als wij/ons.
  2. Mijn hond rent veel harder dan/als ik/mij.
  3. Wij zijn lang niet zo goed dan/als zij/hen/hun.
  4. Ik kende hem eerder dan/als jij/jou.
  5. Hij gaf het haar liever dan/als jij/jou.
  6. Ik ben half zo goed dan/als jij/jou.

Antwoorden

    1. Jullie waren eerder op zijn verjaardag  DAN (dat) WIJ (er waren).
    2. Mijn hond rent veel harder DAN IK (ren).
    3. Wij zijn lang niet zo goed ALS ZIJ (zijn).
    4. 4a. Ik kende hem eerder DAN (dat ik) JOU (kende).
      4b. Ik kende hem eerder DAN (dat) JIJ (hem kende).
    5. Hij gaf het haar liever DAN (dat hij het) JOU (gaf).
    6. Ik ben half zo goed ALS JIJ (bent).

My LPOnline