Wij Nederlanders zijn verzot op het ‘verwerkwoorden’ van menig sport en/of activiteit. Bij tijd en wijle een bron van hilariteit voor mensen die Nederlands proberen te leren.
Voetballen of voetbal spelen?
“Hoe was jullie weekend?” begon ik mijn trainingssessie. Het was inmiddels een geijkte vraag waar de meest gewiekste cursist zich al lang en breed op voorbereid had. Een van hen stak dan ook onmiddellijk gretig zijn hand op en riep: “Lekker!”
Het is sinds kort een hobby van deze groep om te pas en te onpas het woord “lekker” te gebruiken. Dat zit er intussen zo ingebakken dat enige uitleg of correctie op dat gebied simpelweg genegeerd wordt.
“Wat was er zo lekker dan?”, vroeg ik. “Well, ik heb voetbal gespeeld”, zei hij monter. “Aha, je hebt dus lekker gevoetbald dit weekend?” “Voetbal je regelmatig?”, vroeg ik aan mijn cursist die niet in de gaten had dat ik hem subtiel iets duidelijk probeerde te maken door flink de nadruk te leggen op “gevoetbald” en “voetbal”. Het mocht echter niet baten. “Ja, ik speel vaak voetbal”, hield hij vol. In feite een prima zin natuurlijk, niks mis mee, maar ik wilde ze zo graag demonstreren dat wij Nederlanders verzot zijn op het ‘verwerkwoorden’, zoals ik het voor het gemak maar even noem, van menig sport en/of activiteit.
Ik deed opnieuw een poging en vestigde mijn hoop op David, “Voetbal jij ook David?” Hij pikte het direct op en antwoordde: “Nee, ik voetbal niet, ik squash en ik tennis soms. Ik heb gisteren getennist.”
Twitter: zet er gewoon -en achter!
“Kijk je kunt van veel woorden een werkwoord maken”, verklaarde ik, verheugd dat ik kon inhaken op Davids reactie. “Denk aan het woord ‘fiets’. Je zet er -en achter en je hebt een werkwoord: fietsen: ik fiets, jij fietst, hij/zij fietst, we fietsen, jullie fietsen, ze fietsen.” Met name veel moderne woorden als twitteren, sms’en, downloaden, skypen, e.d. worden veelvuldig tot werkwoord gebombardeerd. Hoe we het vervolgens moeten spellen weten de Nederlanders zelf soms ook niet meer precies…
Vrijen
Een week na deze bewuste trainingssessie, bewees een van die gewiekste cursisten dat ze goed had opgelet. Zoals gebruikelijk kwam ze net iets te laat binnen. Ze verontschuldigde zich: “Sorry, ik weet, ik ben laat, maar mijn baas vrijt veel te veel en nu moet ik alles alleen doen.”
Aanvankelijk verrast door deze opmerking, bleef ik even stil, waarna het langzaam maar zeker tot me door begon te dringen. Met moeite hield ik mijn gezicht in de plooi, terwijl ik haar vroeg: “Vrijt hij echt te veel of neemt hij zo veel vrije dagen?”