Inlog cursisten

Natuurlijk Nederlands | Spreken als een native

Wat houdt het beheersen van een taal eigenlijk in? Als je deze vraag leest, is de kans groot dat je denkt aan het correct toepassen van grammaticaregels en het hebben van een brede woordenschat. Dit is zeker waar, woorden en grammaticaregels zijn de bouwstenen van taal, maar om een taal te beheersen, moet je ook op een ‘natuurlijke’ manier kunnen spreken.

Met een ‘natuurlijke’ manier van spreken bedoel ik een manier die lijkt op die van de moedertaalsprekers. De onderstaande tips, gebaseerd op vaak terugkerende uitspraken van cursisten, kunnen wellicht helpen om (meer) te klinken als een native.

Less is more

Wie op een natuurlijke manier Nederlands wil spreken, doet er goed aan het principe ‘less is more’ in gedachten te houden. In de praktijk betekent dit vaak dat je het woordje ‘gaan’ of ‘hebben’ kunt weglaten aan het einde van een zin. Een moedertaalspreker van het Nederlands zal bijvoorbeeld eerder ‘ik wil graag een hond’ zeggen dan ‘ik wil graag een hond hebben’.

Worstelen met werkwoordstijden

Het Nederlands kent twee werkwoordstijden om te praten over het verleden: de onvoltooide tijd (imperfectum, ‘ik werkte’) en de voltooide tijd (perfectum, ‘ik heb gewerkt’). Maar wanneer gebruik je welke werkwoordstijd? Houd als vuistregel het volgende aan: wil je een kort antwoord geven op een vraag? Kies dan voor de voltooide tijd (V: ‘Wat heb je vandaag gedaan?’, A: ‘Ik heb gewerkt.’). Kies voor de onvoltooide tijd als je een gebeurtenis gedetailleerd wil beschrijven.

Vertalen is (soms) verraderlijk

De verleiding om elk woord te vertalen is groot wanneer je een nieuwe taal leert. Pas hier echter mee op, want letterlijk vertalen veroorzaakt soms extra verwarring. Dit komt bijvoorbeeld omdat een woord vaak niet dezelfde ‘dekking’ heeft in twee talen. Zo zei een van mijn cursisten laatst dat zijn boek ‘geregeld’ was in een aantal hoofdstukken. Waarschijnlijk moest hij aan het Engelse ‘arranged’ denken, waarvan ‘geregeld’ inderdaad een vertaling is, maar niet de juiste in deze context.

Daarnaast zijn er in elke taal vaste combinaties van woorden, zoals ‘in het weekend’ en ‘huiswerk maken’. Deze combinaties zijn echter niet exact hetzelfde in elke taal. Denk bijvoorbeeld aan het Engelse ‘more or less’, waarvan de Nederlandse variant ‘min of meer’ is, en niet ‘meer of minder’ (de letterlijke vertaling).

Leren wanneer je welk woord gebruikt, is een kwestie van veel oefenen en experimenteren, en goed opletten welke combinaties je vaak hoort en ziet.

Kant-en-klare taal

Het vertalen van een enkel woord of woordgroepje kan voor verwarring zorgen, maar het vertalen van idiomen en uitdrukkingen is al helemaal lastig. Een vraag als ‘Wat is er?’ klinkt heel filosofisch als je hem letterlijk naar het Engels vertaalt, terwijl je in feite wil weten waarom iemand sip kijkt. En wat dacht je van uitdrukkingen als ‘dat valt wel mee’, ‘dat geeft niet’ en ‘ik heb zin in…’? Dat valt nog niet mee om daar een goede vertaling voor te vinden.

Daarom adviseer ik mijn cursisten altijd: houd een lijst bij van uitdrukkingen/idiomen die je vaak gebruikt en oefen daar actief mee. Wanneer er zonder haperen een zin als ‘dat geeft niet’ uit je mond rolt, klinkt het alsof je nooit iets anders doet dan Nederlands spreken.

Verder leer ik mijn cursisten standaardzinnen, kant-en-klare stukjes taal die je op ieder gewenst moment kunt gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn ‘Ik ben bezig met…’, ‘Ik vind … leuk’ en ‘Ik wil graag…’, maar ook zinnen voor specifieke situaties, zoals ‘Mag ik de rekening?’ of ‘Werk ze!’.

Ook tijdens de feestdagen zijn er standaardzinnen die je kunt gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan ‘Fijne dagen!’, ‘Fijne jaarwisseling!’, ‘Gelukkig Nieuwjaar!’ of ‘De beste wensen!’.

Wil je weten wanneer je welke Nederlandse zin gebruikt? Wij helpen je graag!

Vika Lukina
Vika werkt als NT2-trainer voor Language Partners. Ze is gespecialiseerd in de branches ICT, onderwijs en voeding.

My LPOnline